Wat schrijfadvies ‘Show, don’t tell’ eigenlijk betekent
Waar het over gaat en waar het óók over gaat
Misschien wil je even meelezen.
Dit is een passage uit Expectation, de derde roman van de Britse Anna Hope, verschenen in 2019. (Voor wie daar de voorkeur aan geeft: hier hetzelfde fragment in de Nederlandse vertaling.)
This is the house that Hannah built.
Here is the table she found in a junk shop in an old railway arch and spent a weekend sanding herself.
Here is the framed photograph of the garden of the house in Cornwall where Nathan proposed, each blade of grass frosted, whole.
Here is the bookshelf along one wall, filled with poetry, with novels, with Nathan’s journals. (She, who grew up in a house with no books, can spend minutes standing in front of it, letting it speak back to her, the spines arranged by author, alphabetical: Adiche, Eliot, Forster, Woolf.)
Here is the rug they bought on a weekend in Marrakesh. The night shopping in the souks, the haggling and then the final capitulation and the exorbitant price to take it back on the plane. But it is beautiful, Beni Ouarain — from the Atlas mountains. A thick cream wool. It will bring you fortune, said the seller, tracing the diamond patterns with his fingers, and was it her imagination or did his glance flicker to her womb as she took out her credit card and paid?
Here is the sofa they bought from a warehouse in Chelsea, and chose for its low mid-century lines, its dark slate-blue linen. The sofa on which she sat, two weeks after the first round of IVF, holding her test — the jubilation of those two clear pink lines. The sofa on which she sat cocooned in blankets while Nathan cooked — soups and risottos for his pregnant wife.
Here, a little way down the hall, is the bathroom. The white bevelled tiles. The lotions in their plain brown glass jars. Here is the place where, three weeks after that test, she writhed in pain, where after a day of bleeding she passed a clot. The fibrous sac which held the baby that did not live. That she and Nathan did not know how to dispose of. That, in the end, they took to the park late at night, where they dug a hole and buried it deep in the ground.
But wait, here — come, walk this way, down the hall to a little room — open the door and stand within, watch how the light falls, softer here, more diffuse. This room waits, nothing in it but a quiet sense of expectation.
Wanneer had je door waar dit over gaat? Of beter: waar dit óók over gaat?
Aan de oppervlakte gaat het over wat er allemaal in het appartement van deze Hannah staat. Het fragment heeft de vorm van een rondleiding, alsof de camera met haar meedraait en we over haar schouder meekijken. Hier, een tweedehands tafel, een gelukzalige foto, de heel precies geordende boekenkast, een vloerkleed uit Marokko. Het materiaal wordt genoemd, waar de dingen van gemaakt zijn, je wordt aangemoedigd ernaar te kijken, eraan te voelen: de dikke wol van dat kleed, de linnen bekleding van de divan, de schuin afgewerkte tegels van de badkamer. Mooi, hè, allemaal? We merken dat een deel van Hannah trots is dat we bij haar thuis zijn en zien hoeveel aandacht ze voor elk detail van de inrichting heeft gehad.
Maar er is ook iets anders gebeurd tijdens het lezen. Misschien al in de vijfde alinea, over de tapijtverkoper in Marrakech: hij beloofde dat het kleed geluk zou brengen en Hannah dacht te zien dat hij daarbij naar haar buik keek. Waarom dacht ze dat te zien? Wílde ze dat graag zien? Kocht ze het kleed vooral omdat ze zichzelf even liet geloven dat geluk — en vooral: het soort geluk waar zij direct aan dacht toen hij het zei — daadwerkelijk te koop is?
Maar dat is subtiel. Niet gek als je die betekenis niet direct invulde.
Het gebeurt vooral in de twee alinea’s daarna. Daar is er niet aan te ontkomen. In de ene is het er, ze is zwanger na een ivf-behandeling. In die daarna is het weg, ze krijgt een miskraam.
Dus daar gaat het over. Daar gaat dit fragment echt over. Zij die in de maakbaarheid van het leven gelooft, is voor haar ultieme geluk afhankelijk van het lot.
Nu ineens doet het contrast pijn, nu ontroert het: dat prachtige, luxe appartement in Londen, ingericht als in een woonmagazine. Alles met klasse, alles overdacht, alles op de juiste plek. Maar het is pas compleet als — en dat gebeurt maar niet.
Dit fragment, dat we al vroeg in de roman lezen, doet dus heel veel. Het introduceert Hannah als een van de drie hoofdpersonen (het boek gaat over drie vriendinnen, de andere twee heten Cate en Lissa en hebben hun eigen problemen), wie ze is en wat ze meer dan wat dan ook wil. We kennen haar karakter nu: iemand die heel bewust plannend op haar ideaalbeeld af leeft. We kennen het drijvende conflict: wat als dat ideaalbeeld juist afhankelijk is van wat zich niet laat plannen? En het stelt vast wat aan het begin van het verhaal haar manier is om ermee om te gaan: ze houdt hoop, ze blijft erin geloven.
Waardoor wij doorlezen. Want wat gaat Hannah doen als het écht niet lukt? Wat is dán de ontwikkeling die ze doormaakt?
Het is een van de schrijfadviezen die je het meest hoort: ‘Show, don’t tell’. Oftewel: tóón de lezer wat er gebeurt, in plaats van dat je het vertelt. Het is een schrijftip met een eigen Wikipedia-lemma, in twaalf verschillende talen, nota bene. In de Nederlandse versie ervan staat een simpel voorbeeld: schrijf niet ‘Sander is boos’ maar ‘Sander slaat met de deur’.
Goed, ja, maar waarom dan?
“De goede schrijver verschaft de beelden waaruit de lezer conclusies trekt; de slechte schrijver verschaft conclusies waar de lezer zelf beelden bij moet verzinnen”, schreef Hans Hogenkamp in Schrijven is schrappen (2014), een boekje uit de Schrijfbibliotheek-reeks. Dat is het.
Wat een goede tekst doet, denk ik, is niet iets vertellen, en misschien niet eens puur iets tonen, maar iets oproepen in het hoofd van de lezer. Geen kant-en-klaar pakketje informatie of gevoelens in de schoot gooien, maar iets aanreiken waar ze zelf nog iets aan toevoegt. Er is nog wat begrip nodig van de lezer, meedenken, meedoen. Pas dan kan het tot leven komen.
Om dat voor elkaar te krijgen moet je een beeld oproepen, en daarmee een gevoel, en zorgen dat er een uitwisseling plaatsvindt tussen wat je laat zien en wat er al bestaat in het hoofd van de lezer, zodat het bij elkaar komt en iets nieuws wordt.
Ik heb dat zelf bijvoorbeeld met de zin over de “soups and risottos”: het roept meteen het beeld op van hoe twee geliefden omgaan met de nieuwe situatie, een nieuwe rolverdeling, nieuwe woorden. Kijk eens, zegt hij als hij de keuken uit komt, klaargemaakt voor mijn zwangere vrouw.
Anna Hope had het ons allemaal gewoon kunnen vertellen: Hannah denkt haar leven op orde te hebben, ze heeft een goede baan, een leuke vriend en ze woont mooi. Alleen: haar kinderwens gaat maar niet in vervulling. Dat maakt haar verdrietig, en toch houdt ze hoop.
Maar dat vraagt van ons als lezer niets. Het sluit ons zelfs buiten, want van ons wordt niets gevraagd of verwacht.
Dat staat er dus ook niet. Sterker: er wordt in dit fragment bijna niets gezegd over Hannah’s emoties. De beschrijvingen van het meest gewichtige zijn zelfs heel feitelijk, bijna klinisch: de clot (klodder) die ze ter wereld bracht, het onwennige begraven ervan in het park. We bekijken haar van dichtbij, maar we zitten bijna niet in haar hoofd. Het enige wat over haar emotionele of lichamelijke staat gaat, is de jubilation (blijdschap) na de positieve test en het writhing in pain (kronkelen van de pijn) na de miskraam.
Dit fragment is vooral de camera die om Hannah heen draait, ons haar van dichtbij laat zien, onze empathie vraagt én van ons vraagt dat we er iets van onszelf aan toevoegen: onze meubels, onze irrationele vakantie-aankoop, onze kinderwens, dat wat wij eens verloren.
De schrijver legt het ons niet uit; ze laat het ons aan onszelf uitleggen.
Boeiend, merci!