Je hebt van die mensen die er plezier uit halen een beetje te gaan zitten vitten op hoe een boek vertaald is.
Ikzelf ben bijvoorbeeld zo iemand. Soms lees ik een zin die van het Engels naar het Nederlands vertaald is en dan zie ik de originele zinsconstructie erdoorheen schijnen, of een woord of een zegswijze is zo letterlijk vertaald dat de schoonheid van het origineel met wat reverse engineering wel te achterhalen is, maar duidelijk in het vertaalproces zijn glans verloor.
Deze week las ik deze zin, in een uit het Engels vertaald essay over waarom volwassenen kinderboeken moeten blijven lezen:
Kortgeleden heeft een onderzoek naar kinderfictie in het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat slechts 4 procent van de in één jaar gepubliceerde boeken personages bevatten die zwart, of Aziatisch zijn of tot een etnische minderheid behoren, maar dat 31,2 procent van schoolkinderen dat wel doen.
Ik begrijp best wel wat hier staat, en jij ook, denk ik, maar een prettige zin is het niet. Want wat ‘doen’ die schoolkinderen hier nou? Personages bevatten?1 Zwart of Aziatisch zijn, dóén ze dat? Het tot een etnische minderheid behoren — is dat wat die schoolkinderen dóén?
En dan stoort ook die onnodige komma na ‘zwart’, en het woordje ‘wel’ op het laatst. Wat ‘wel’? Het wordt niet afgezet tegen iets wat ‘niet’ is, alleen iets wat minder is.
Dit staat er in het Engels:
Recently a study of children’s fiction in the UK showed that only four per cent of books published in a year had any characters who were black, Asian or minority ethnic, but that 31.2 per cent of school children are from minority ethnic origins.
Ook dit verwart me nog een beetje, om eerlijk te zijn, want ik lees hier dat de Britse overheid met ‘ethnic minorities’ bedoelt: alle etnische groepen behalve de witte Britten. Dus dan zou ‘black’ en ‘Asian’ niet hoeven te worden gespecificeerd in bovenstaande zin. En dan zou de zin dus eenvoudiger kunnen, lijkt me: slechts 4 procent van de personages in kinderboeken behoort tot een etnische minderheid, tegenover 31,2 procent van de schoolkinderen.
Nu hou ik op met klagen. Het werk van vertalers wordt al te vaak ondergewaardeerd (en onderbetaald), en volgens mij is het zoiets als met de keeper van een voetbalelftal: we vinden er meestal pas iets van als er een fout gemaakt wordt.
Een van mijn favoriete korte verhalen is ‘Everything Stuck to Him’ van Raymond Carver, uit zijn bundel What We Talk About When We Talk About Love (1981). Het is maar acht pagina’s lang.
Het gaat over een man die zijn volwassen dochter vertelt over toen zij klein was, een paar maanden oud. Hijzelf was pas achttien, zijn vrouw zeventien. ‘Kids’ noemt Carver ze, ‘the boy’ en ‘the girl’. Op een ochtend is de baby ontroostbaar, ze wil niet slapen, ze voelt zich duidelijk niet lekker. De jongen zou gaan jagen met een vriend, Carl, dat heeft hij afgesproken. Maar dat wil zijn vrouw niet, want ze moeten voor het kindje zorgen. Ze krijgen ruzie, en zij zet hem voor het blok: kies maar, je jachtmaatje of je gezin.
Hij gaat toch de deur uit. Hij gaat in de auto zitten. Daar zit hij een tijdje, en dan gaat hij toch weer naar binnen. Het meisje en de baby zijn in slaap gevallen, de jongen begint wat eten te maken. Als ze wakker wordt en ziet dat hij niet is gaan jagen, leggen ze het bij.
Het verhaal springt terug naar het heden, de man en zijn inmiddels volwassen dochter. Zo eindigt het:
He gets up from his chair and refills their glasses.
That’s it, he says. End of story. I admit it’s not much of a story.
I was interested, she says.
He shrugs and carries his drink over to the window. It’s dark now but still snowing.
Things change, he says. I don’t know how they do. But they do without your realizing it or wanting them to.
Yes, that’s true, only — But she does not finish what she started.
She drops the subject. In the window’s reflection he sees her study her nails. Then she raises her head. Speaking brightly, she asks if he is going to show her the city, after all.
He says, Put your boots on and let’s go.
But he stays by the window, remembering that life. They had laughed. They had leaned on each other and laughed until the tears had come, while everything else — the cold and where he’d go in it — was outside, for a while anyway.
Ik vind dit zó mooi. Er is dat kleine verhaal over die jonge geliefden, ze wisten gewoon niet goed wat te doen met dat huilende kindje, met dat nieuwe leven dat zich aangediend had. Hij was star, egoïstisch, hij liet haar bijna alleen achter met de zieke baby, maar hij kwam tot inkeer, hij werd nét op tijd volwassen.
Tussen de regels van die laatste alinea lees je dat ze inmiddels niet meer bij elkaar zijn, dat er grotere dingen gebeurd zijn in de tussenliggende jaren, ingrijpender dan dit kleine voorval tijdens die ochtend met de sneeuw — maar hij herinnert zich nu vooral de warme, kinderlijke vergiffenis die ze elkaar gunden.
Uitgeverij Van Oorschot gaf vorig jaar Een kleine weldaad uit, een dikke bundel met vertaalde verhalen van Carver. Op een dinsdagochtend in september, ik had net langs langs de Utrechtse singel gewandeld met onze eigen baby, stapte ik boekhandel Broese binnen. Daar lag het, meteen op een van de eerste tafels.
Ik sloeg het boek open, vond in de inhoudsopgave het verhaal ‘Alles kleefde aan hem’ (pagina 333-338) en las het einde ervan.
Hij staat op uit zijn stoel en schenkt hun nog eens in.
Uit, zegt hij. Einde verhaal. Ik geef toe dat het niet veel bijzonders is.
Ik heb geïnteresseerd geluisterd, zegt ze.
Hij haalt zijn schouders op en loopt met zijn glas naar het raam. Het is nu donker, maar het sneeuwt nog steeds.
Dingen veranderen, zegt hij. Ik weet niet hoe. Het gaat zonder dat je het beseft of wilt.
Ja, dat is zo, alleen... Maar ze maakt niet af wat ze begint.
Ze laat het onderwerp rusten. In de weerspiegeling van het raam ziet hij hoe ze haar nagels inspecteert. Dan richt ze haar hoofd op. Monter vraagt ze of hij haar de stad nu nog laat zien.
Hij zegt: Trek je schoenen aan, dan gaan we.
Maar hij blijft bij het raam staan terugdenken. Ze hadden gelachen. Ze hadden tegen elkaar aan gestaan en gelachen tot de tranen gekomen waren, terwijl al het andere — de kou, en waar hij in de kou heen zou gaan — buiten was, voorlopig in elk geval.
Waarom is dit goed vertaald? Het zit in het elegante buiten beeld blijven van vertaler Sjaak Commandeur, denk ik. Hij houdt staande wat Carver deed, waar Carver zo goed in was. Hij vertaalt het zo dat je het idee krijgt dat Carver het zelf al in het Nederlands schreef.
Wat de personages zeggen klinkt heel natuurlijk: zo zou iemand het in het Nederlands kunnen zeggen. Hij herhaalt ‘de kou’ in de laatste zin (‘de kou, en waar hij in de kou heen zou gaan’), terwijl Carver dat niet deed (‘the cold and where he’d go in it’) maar een al te woordelijke vertaling zou waarschijnlijk een krommere zin hebben opgeleverd. Ritme, gevoel, het ontroerende van al die ogenschijnlijk simpele zinnen — het blijft allemaal overeind. Het beeld dat Carver ons toonde met die slotalinea, de man bij het raam die aan vroeger denkt, is hier nog net zo scherp. Ik kocht Een kleine weldaad.
En mijn eigen boek Tussentijds is onlangs vertaald. Hoe gaat zoiets? Ik had geluk, dat is de korte uitleg. Het begon met Na Mattias, mijn vorige roman. Mijn literair agent kende een redacteur bij Diogenes, in Zürich, die een tijd in Amsterdam gewoond had en goed Nederlands sprak en las. Zij las het en overtuigde de rest van haar uitgeverij de Duitse vertaalrechten te kopen. Nach Mattias verscheen in februari 2020, net voor de pandemie.
Voor Tussentijds (2022) bedachten ze een Duitse titel waarvan ik wilde dat we hem in het Nederlands ook bedacht hadden: Zwischen uns und morgen. Het ligt sinds vorige week in de boekwinkels in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en, geloof ik, een deel van Luxemburg.
Het boek werd vertaald door Lisa Mensing. Dus ik vroeg haar voor deze editie van mijn nieuwsbrief hoe ze dat precies doet, en — toeval of niet — ze beschreef een werkwijze die uitgaat van vier versies:
Eerst lees ik het boek. Ik vind het belangrijk om te weten welke structuur de tekst heeft, welke motieven in de tekst zitten en waarop ik tijdens het vertalen moet letten. Als ik bij Tussentijds niet vooraf het hele boek had gelezen, zou ik bijvoorbeeld al de eerste zin helemaal fout hebben kunnen vertalen. (Er waren vrij veel manieren om deze zin te vertalen.)
Daarna begin ik met de vertaling – ik maak een eerste relatief ruwe versie, maar ik probeer om meteen voor elk probleem een oplossing te vinden, de ruwe versie is dus niet eens zo ruw. Vaak moet ik ook bepaalde cultuurspecifieke, geografische of andere elementen opzoeken of feiten checken.
Na de ruwe versie werk ik met een paper tablet verder. Ik vind het belangrijk om met de hand te kunnen schrijven, op die manier zie ik de tekst op een andere manier en kan ik ook op een andere manier creatief worden. Ik leg mijn vertaling naast de brontekst en vergelijk elke zin met elke zin.
Er volgt een derde ronde waarbij ik alleen de vertaling bekijk en probeer om er echt iets van te maken wat in de doeltaal goed klinkt.
Aan het eind lees ik de tekst nog een keer in het geheel, soms ook hardop, om te kunnen horen of het ritme klopt. Tijdens het vertalen heb ik ook veel contact met een vertaler die uit het Duits naar het Nederlands vertaalt. We helpen elkaar met talige kwesties. En natuurlijk benader ik ergens tussen de tweede en de vierde ronde de auteur, om vragen te stellen, want er zijn altijd dingen waarover echt alleen de auteur uitsluitsel kan geven.
En soms, zegt ze, kun je eindeloos bezig zijn met één zinnetje.
Een voorbeeld daarvan noemt ze al: de eerste zin van het boek. Die is in het Nederlands: ‘Hij zou er niet moeten zijn.’ Ik hoop dat die zin, kort en nog wat raadselachtig, vanzelf meer lading krijgt naarmate de lezer doorleest.
Hoe houdt Lisa dat in stand? Want het werkwoord ‘moeten’, zegt ze, is op veel manieren te vertalen naar het Duits:
Daar kan je in dit geval niet ‘müssen’ van maken, maar ‘sollen’ of ‘dürfen’, en dan is er nog de vraag of het Nederlandse ‘zou’ hier een passieve formulering aangeeft of de verleden tijd van ‘zullen’. Door deze twee woordjes had ik heel veel mogelijke varianten. In mijn allereerste versie had ik verschillende naast elkaar staan: Er sollte nicht hier sein. / Er sollte hier nicht sein müssen. / Er müsste nicht hier sein. / Er hätte nicht hier sein müssen. Dat was dus brainstormen met mezelf. Tijdens het herwerken kwamen er nog meer varianten bij: Er sollte nicht
hier sein müssen / Es sollte ihn nicht geben.
Lisa stuurde me een screenshot van haar werkbestand, waarop te zien is hoe ze haar eigen ‘ruwe’ eerste versie naloopt, redigeert en aanvult:
Zes varianten had ze dus inmiddels, voor die eerste zin. Daarna (en dus met het hele verdere verloop van het boek in haar hoofd) bedacht ze waarom sommige ervan nét niet geschikt waren:
Als ik voor ‘Er sollte nicht hier sein’ had gekozen, zouden de lezers kunnen denken dat de verteller misschien niet wil dat hij hier is, dat hij van hem af wil. Bij ‘Er sollte hier nicht sein müssen’ zou de klemtoon op de plaats liggen, wat ook niet helemaal past.
Dus staat er nu in de vertaling: ‘Es sollte ihn nicht geben.’
Lisa sluit af: “En volgens mij zitten in die vertaling alle lagen die in jouw Nederlandse zin zitten.”
Dit is wel mijn favoriete verklaring: dat hier eigenlijk staat dat bijna een derde van de Britse schoolkinderen personages bevat. Fictieve mensjes in al die hoofden, die wachten tot ze op een dag een rol krijgen in een verhaal dat de in zo’n donkerblauw-paars-geruit uniformpje gestoken scholier begint te verzinnen.
Direct gelezen, dat verhaal van Carver. Prachtig inderdaad! Dankjewel